maandag in de 13e week door het jaar
ORA ET LABORA
Abraham richt zich naar de Heer. Terwijl de andere mannen hun weg vervolgen naar Sodom, blijft hij staan voor de Heer en richt hij zijn woorden tot Hem. Niet om zichzelf te redden, maar om te pleiten voor een stad die haar grens van verdorvenheid overschreden lijkt te hebben. Hij stelt geen eisen. Hij klaagt niet. Hij vraagt. En hij waagt het, stap voor stap, telkens weer een getal minder. Wat als er slechts een kleine rest overblijft? Zou dat voldoende zijn om het onheil af te wenden?
Abraham spreekt niet tegen een onpersoonlijke macht, maar met de levende God, met de Ene die rechtvaardig is. Hij durft Hem recht in de ogen te kijken, met een zuiver hart. En wat blijkt? God luistert. Hij laat zich raken door de bekommernis van een mens. Hij laat zien dat gerechtigheid niet blind is voor de enkeling die goed wil leven. Zelfs als de meerderheid zich heeft afgekeerd, luistert Hij naar de enkeling die standhoudt.
Wat Abraham doet, is het hart van ware vriendschap met God en mensen: opkomen voor de wereld, bidden voor anderen, weigeren mee te gaan in onverschilligheid. Zijn smeekbede komt voort uit verbondenheid en zin voor gemeenschap. Juist daarom kan hij pleiten.
In het evangelie ziet Jezus de mensenmassa, maar keert zich niet tot hen. Hij kiest de overkant. Hij is niet gekomen om zich te vestigen, of een plek te zoeken waar Hij welkom is, applaus ontvangt of de zekerheid vindt van een veilige woonplaats. De Mensenzoon heeft – om zijn eigen woorden te gebruiken – geen plek om zijn hoofd te ruste te leggen. Wie Hem volgen wil, zal de zekerheid van hol of nest moeten achterlaten. Jezus zegt het duidelijk: bij roeping gaat het niet om vaste grond, maar om trouw aan Hem, en om doen wat er gedaan moet worden.
Er komt een schriftgeleerde naar Hem toe. ‘Ik zal U volgen waarheen U ook gaat,’ zegt hij. Een edele bedoeling, die klinkt als een belofte. Maar Jezus kijkt voorbij de woorden. Hij weet dat navolging niet draait om mooie intenties, maar om een leven dat loslaat omwille van het Rijk Gods, dat Hij ons toevertrouwt om mee vorm te geven. In deze roeping is geen plaats voor halve harten.
Een ander vraagt of hij eerst zijn vader mag begraven. Een vraag die diep menselijk is, geworteld in de eerbied voor ouders en de zorg voor het nageslacht. In de traditie van Israël – en ook vandaag is dat niet anders – is het begraven van een ouder of familielid niet enkel een plicht, maar een heilige daad van trouw en verbondenheid. Toch antwoordt Jezus met woorden die ons kunnen schokken: “Laat de doden hun doden begraven.” Hij verwerpt hiermee de zorg voor de familie niet, maar legt de vinger op de plaats waar de roeping naar Hem dreigt ondergesneeuwd te raken door andere, ook belangrijke verplichtingen. Jezus stelt niet de plicht tot begraven ter discussie, maar het uitstel dat ermee gepaard gaat. De navolging van het Koninkrijk laat zich niet opschuiven naar morgen. Er is een moment waarop de roep van het Leven voorgaat op alle andere stemmen. Op dat ogenblik vraagt Hij volledige toewijding. Jezus is radicaal omdat Hij weet dat het hart zich slechts echt kan geven als het zich niet verdeelt. Om over na te denken!
Zoals Abraham zich naar de hemel richtte en pleitte, zo mogen ook wij de wereld voortdurend neerleggen in de schoot van de Heer. En zoals Jezus zijn volgelingen oproept tot radicale beschikbaarheid, zo worden ook wij aangespoord om geen voorwaarden te stellen aan onze navolging.
Is dit niet de roeping van de Kerk? Om, als een waakzame en biddende gemeenschap, de noden van de wereld voortdurend voor Gods aangezicht te brengen. Zoals Abraham is zij geroepen te blijven staan, met open handen en een hart dat lijdt met wie lijden. We zijn geroepen om te bidden voor mensen in oorlog, voor gezinnen op de vlucht, voor wie honger lijdt of verdrukt wordt, voor allen die ten onder dreigen te gaan door onrecht.
Dit gebed zal haar in beweging brengen, naar de overkant, waar Jezus zelf al is en uitnodigt. Naar de periferieën van onze samenlevingen, zoals paus Franciscus het vaak verwoordde. Naar mensen die niemand meer zien, naar plekken waar het licht lijkt verdwenen. Daar mag de Kerk licht zijn, een teken van trouw en hoop. Zij is geroepen om zout te zijn dat bewaart wat dreigt te bederven, om als zuurdesem te werken van binnenuit, in trouw. In haar gebed en in haar gaan is zij teken van Gods nabijheid, drager van hoop in een wereld die op zoek is naar leven — in de geest van wat de heilige Benedictus eeuwen geleden samenvatte als ora et labora, bidden en werken: de roeping van elke gelovige.
Laten we bidden
Heer,
U die luistert naar de stem van wie U zoekt,
leer ons bidden zoals Abraham,
met een hart dat lijdt om het lot van velen.
Bewaar ons voor onverschilligheid
en wek in ons de moed om te pleiten,
te blijven staan waar onrecht heerst.
Leer ons U te volgen zoals Jezus het vraagt:
zonder uitstel, zonder voorbehoud,
met een hart dat zich toevertrouwt
aan de weg van uw Koninkrijk.
Zegen uw Kerk, alle gelovigen,
opdat zij, biddend en gaand,
licht mag zijn voor wie leven in het duister,
zout voor wie de smaak van hoop verloren zijn,
en zuurdesem van liefde in een verdeelde wereld.
Amen.
Geliefde mensen, bid en werk. De wereld heeft je nodig.
Een toegewijde nieuwe week gewenst.
En voor wie op vakantie gaat: wees voorzichtig. Bid af en toe voor de wereld - en geniet er ook wat van!
Met een genegen groet,
kris
Om mee op weg te gaan
Hoe geef jij gebed en inzet een plaats in je dag? Vind je momenten van stilte, én ruimte om goed te doen voor anderen? Soms zoekt het ene wat meer aandacht dan het andere. Gebed en inzet zijn beide vormen van trouw - laat vandaag tot je komen wat in jou om aandacht vraagt.
Bidden, de Heer vragen om een tolk te zijn tussen onze harten,
BeantwoordenVerwijderenalvorens we iemand ontmoeten
Bidden, de Heer vragen bij ons te blijven
bij elk werk(je)
Onze engelbewaarder vragen samen met ons te bidden( dan
komt Jezus zeker er bij)