maandag in week 21 door het jaar

'Wee jullie.'

Wat Jezus ten diepste aanklaagt is de huichalarij en het formalisme als doel. De huichelarij die zegt God te dienen maar eigenlijk zichzelf dient, die zegt God te zoeken maar zichzelf achterna loopt. Het gaat hier over een formalisme dat mensen slaaf maakt van praktijken zonder inhoud, een soort gewetenssusserij dat mensen in het gedacht brengt en houdt goed en vroom bezig te zijn, maar in werkelijkheid zijn ze slaaf van wat ze de wet noemen, maar wat weinig met God te maken heeft.

Bij Jezus gaat het om Gods-ontmoeting. Hij heeft het gebed niet afgeschaft maar wilt dat er met het hart wordt gebeden. Niet slaafs, niet louter formalistich, maar van harte, van Aangezicht tot aangezicht, in volle ontmoeting met de Vader, gericht op een liefdevol leven.

Deze weg gebeurt doorgaans in stilte, zonder al te veel op te vallen, gewoonlijk ook zonder al te luid alleluia. Dikwijls is het zelfs een weg van droogte, van innerlijk roepen, van dorst naar de Levende.

Vraag is: heten we Christus op zo’n wijze welkom dat Hij ons gebed kan overnemen; ik bedoel: mag Christus het zijn die in ons bidt? Daarvoor moeten we buigen; arm, ontvankelijk en nederig worden. Een dagelijkse opdracht voor ieder persoonlijk, én voor ons als Kerkgemeenschap.

Reacties

  1. Jezus die altijd mild is en barmhartig, lijkt hard tegenover de Schriftgeleerden en Farizeeën. Zijn grootste verwijt aan hun adres is dat zij het Rijk der hemelen afsluiten voor de mensen. Door hun spitsvondige zever maken ze het de mensen onmogelijk om bij God te komen. Want is het geen zever als ze zeggen: zweren bij de tempel is niets, wel zweren bij het goud van de tempel; zweren bij het altaar is niets, wel bij de offergave die op het altaar ligt. Jezus wil eigenlijk dat we niet zweren, geen eden doen, maar ons ja moet een eenvoudig ja zijn, ons neen, een duidelijk neen. Zie Mt. 5, 33-37. Laten wij elke dag opnieuw tot God zeggen: ‘Heer, hier ben ik, in geheel mijn schamele kleinheid, met mijn gaven, maar ook met mijn fouten’. Dan zal het Koninkrijk van God werkelijkheid worden in ons leven van elke dag. Dan zullen wij, priesters, aan wiens zorgen God Zijn volk heeft toevertrouwd, zoals Sint Paulus blij kunnen zijn en God danken voor het geloof van zoveel getrouwe christenen. Wij verkondigen immers ook nog altijd wat Paulus aan de christenen bracht, daar in Macedonië, in het huidige Thessaloniki. Deze eerste brief aan de christenen aldaar is wellicht de oudste brief van Paulus, geschreven rond het jaar 51. Paulus laat ons horen wat het christelijk geloof inhoudt: ons van de afgoden bekeren tot God om de levende en waarachtige God te dienen, en uit de hemel Zijn Zoon verwachten die Hij uit de dood opwekte, Jezus, die ons redt van de komende toorn. Afgoden zijn er ook nu weer bij de vleet: al die dingen die wij boven God stellen, zelfs idolen en vedetten die wij aanbidden. En de toorn van God is eigenlijk iets dat we onszelf over het hoofd halen, nl. ons ongeluk door verkeerde dingen na te jagen. Het Koninkrijk van God is een geestelijk Rijk, een immateriële werkelijkheid. Het gaat – om het nog eens met de zalige priester Poppe te zeggen – werkelijk om vlammende zielen rond de H. Hostie, om mensen die in liefde leven en de wereld vervullen van die liefde. Dat staat veraf van wat het Zionisme – dat zijn niet de Joden, dat is een strekking – wil, nl. een alles overheersend werelds en Messiaans rijk, ver ook van wat de Islam – dat zijn ook niet de moslims – wil, nl. een kalifaat of zoiets, en zelfs ver van wat wij vaak willen: een Kerk die machtig is en macht heeft in de wereld en zelfs de politiek volledig bepaalt. Als het vroeger bij ons al zo was, ik heb daar geen heimwee naar, wel zou ik wensen dat de christenen, vanuit de liefde waarmee God hen bemint, de wereld elke dag concreet – op de werkvloer, in het gezin, op de school, in de ontspanning en eigenlijk ook in de politiek, maar hier niet om de baas te spelen, maar om te dienen – wat beter zouden maken, wat menselijker en zelfs wat goddelijker. Als God ons geweten en ons leven zou bepalen, zou de wereld er wel anders uit beginnen te zien. Daarvoor moet het christendom geen staatsgodsdienst zijn. Keizer Constantijn ging een stap te ver!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Het is volgens mij dagelijks een opdracht de weg naar God te tonen door die zelf bewust voor
    te gaan elke dag opnieuw. Vrijheid van godsdienst is een voorwaarde om dat te kunnen maar in respect voor de "Rechten van de mens".

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Kristan bidt in mij ! Daar smeek ik om ! Met grote dank voor de woorden vän Kris , Daniël Marie- Roos en velen .....

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten