maandag in de 16e week door het jaar

KNORREN OF BIDDEN

Het volk is nog maar pas weggeleid uit Egypte, bevrijd uit het slavenhuis, en toch slaat de twijfel meteen toe zodra gevaar opdoemt. We lezen hoe de farao met zijn hele leger op hen afkomt, en hoe het volk van Israël zich laat overmannen door vrees. De mensen beginnen te knorren, luidkeels, wanhopig, verbeten. “Waren er soms in Egypte geen graven, dat u ons hebt meegenomen om in de woestijn te sterven?” De klacht klinkt bitter. Mozes wordt verweten dat hij hen in dit avontuur heeft meegesleurd, en hun blik is niet meer gericht op de vrijheid die hun werd beloofd, maar op het onheil dat hen inhaalt.

Hoe herkenbaar klinkt dat gemor. Vandaag wordt er ook wat afgeknord - buiten de Kerk, én binnen de Kerk. Soms met reden. Het nieuws dat dagelijks over ons heen spoelt, geeft weinig reden tot vreugde: oorlog, verdeeldheid, misbruik, moreel verval, onmacht en verdriet. Ook in geloofskringen klinken klachten, over waar het heen moet, over wie er nog gelooft, over kerkleiding, over verdeeldheid onder christenen. We voelen ons als het ware omsingeld, zoals het volk bij de Rietzee. Ondanks alle wereldse miserie, ondanks zoveel pijn en verdriet in de wereld, zou de christen een innerlijke vreugde moeten bewaren. Geen oppervlakkige vrolijkheid of wereldse lichtheid, maar een vreugde die haar wortels heeft in het Pasen van de Heer - in dat onherroepelijke feit dat Christus de dood reeds overwonnen heeft, dat wij in Hem bevrijd zijn. Zien wij het aan elkaar? Ziet de wereld aan ons dat Christus leeft?

Terug naar de eerste lezing. Temidden van het dreigende onheil en het opkomende gemor, klinkt de stem van God tot Mozes: “Hef je staf op.” Een eenvoudige maar geladen opdracht. Die staf is niet zomaar een stok. Ze is het teken van de verbondenheid tussen Mozes en de Eeuwige. Door die staf te heffen boven de zee, zal het water splijten. Het volk zal kunnen gaan, over droog land, naar de overzijde. Het is een wonder dat uitloopt op bevrijding. Maar het begint bij het opheffen van de staf.

Wij mogen die staf verstaan als beeld van het gebed. In een tijd van dreiging, twijfel en rumoer vraagt God van ons om die staf omhoog te houden. Hij vraagt ons het gebed niet te laten vallen, niet te versagen, ook wanneer het uitzichtloos lijkt. De handen van Mozes moeten omhoog blijven. Ook vandaag vraagt God dat wij het gebed hooghouden, als een teken van vertrouwen in zijn tegenwoordigheid. Bidden is niet de vlucht in mooie woorden, maar een daad van geloof, van overgave. Het is het zeggen: “Heer, ik zie het niet altijd, maar ik vertrouw op U.” Wanneer wij bidden, richten wij ons niet alleen tot God met onze noden, maar bekennen wij vooral: U bent hier, en ik stel mijn hoop op U.

In het gebed vertrouwt de mens zich toe aan Gods aanwezigheid. Het is geen magische formule waardoor alles gaat zoals wij het zouden wensen. Maar het houdt ons gegrond in Hem. Wie bidt, zal zichzelf niet verliezen in woede, cynisme, hardheid of haat. Het gebed helpt ons de ander niet als vijand te zien, maar als broeder of zuster. God zal de weg van zijn liefde in ons gaan. Door het gebed blijft ons hart zacht, ontvankelijk, verbonden.

Maar bidden is meer. Zoals Mozes zijn staf verhief ten bate van het hele volk, zo worden ook wij geroepen om voor elkaar te bidden. In Christus zijn wij met elkaar verbonden. Dagelijks mogen wij onze noden en de noden van de wereld neerleggen in de schoot van de Heer. Het is een grote opdracht en tegelijk een diepe troost: dat wij niet machteloos hoeven toezien, maar in stilte, in het verborgene, onze staf mogen heffen - het gebed - voor wie lijdt, voor wie afgedwaald is, voor wie niemand meer heeft die voor hem bidt. We mogen deze vorm van naastenliefde niet onderschatten!

Het gevaar bestaat erin dat we ons al snel als gebedshelden gaan gedragen. We mogen echt niet denken dat het gebed enkel een menselijke inspanning is. Hoewel een zekere discipline nodig is - een ritme, een wilsbesluit - is het op de eerste plaats een werk van de heilige Geest. Hij bidt reeds in ons, zonder dat wij het merken. Het gebed is als een vuur dat in ons brandt, niet omdat wij het ontsteken, maar omdat Gods Geest er reeds is. Wat wij doen in het gebed is: aansluiten. Ons geven aan dat heilig vuur, en toestaan dat het in ons brandt. Wanneer wij bidden, sluiten wij ons aan bij het gebed van de Zoon tot de Vader, dat reeds in ons gebeurt. In plaats van te beginnen met woorden, mogen we ons eerst toevertrouwen. Het is de Geest die in onze zwakheid mee bidt, en ons gebed verheft als een gebeuren binnen de Drie-eenheid.

In het evangelie van vandaag vragen de mensen om een teken. Ze willen iets groots, spectaculairs, zichtbaar. Maar het enige teken dat Hij geeft, is dat van Jona - drie dagen in de buik van de vis, zoals Hijzelf drie dagen in het graf zal liggen. Het ware teken is geen mirakel aan de oppervlakte, maar het diepe mysterie van overgave, dood en verrijzenis. Wij bidden soms ook om grote wonderen, om tekenen dat God ingrijpt. En soms lijkt het stil te blijven. Maar het grootste wonder gebeurt reeds: Christus woont in ons, in het hart van de Kerk, in het hart van ieder mensenkind. Het wonder is niet enkel zijn aanwezigheid, maar ook dat Hij in ons bidt, leeft en liefheeft - tenminste als wij dit toelaten. Zien we dit? Vertrouwen we ons toe aan deze verlossend gebeuren van sterven en verrijzen?

Laten we in vertrouwen, in het voetspoor van Mozes, onze staf omhoogheffen. Laten we het gebed levendig houden, van dag op dag. Dan zal het water wijken, en een weg zich openen, waar geen weg lijkt.

Hij is met ons. Hij leidt ons. Hij is de Weg.

Laten we bidden

Heer,
te midden van het rumoer in de wereld
houd ik mijn hart stil voor U.
Leer mij bidden met geheven handen,
zoals Mozes zijn staf verhief.
Wanneer ik het niet meer zie,
wees dan mijn weg door de zee.
Moge ik mij aansluiten
bij het gebed van uw Geest.
Bevestig mij in het vertrouwen
dat U ons leidt, draagt en redt.
Vandaag, en alle dagen van ons leven.
Amen.

Geliefde mensen, moge ons gebed als een geheven staf zijn, die Gods trouw zichtbaar maakt.
Een toegewijde maandag,
kris


Om mee op weg te gaan

Neem vandaag een moment om stil te worden en eenvoudig je hart tot God te richten. Je hoeft geen grote woorden te gebruiken - wees er gewoon, met je zorgen, je verlangen, je hoop. Denk aan iemand voor wie je wil bidden. En weet: jouw geheven hart is een gebed dat God raakt.

Reacties

  1. "Mijn hart zingt voor de Heer! Mijn God is mij genadig"! Dit Magnificat zing ik dikwijls na het lezen en het in mijn hart te laten doordringen van "Het dagelijkse Bijbelcitaat"! Om he daarna met veel vallen maar terug opstaan Hem in élke mens te zien l en zo liefhebben

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten