maandag in de 17e week door het jaar

GOUD DAT WEGLEIDT

Mozes daalt de berg af. In zijn handen draagt hij de twee stenen platen, gegraveerd met de woorden van het verbond, geschreven met Gods eigen hand. Alles in deze scène ademt heiligheid: Gods nabijheid, zijn wil, zijn trouw. Maar beneden is het heilig verbond al verraden. Wat Mozes aantreft, is een luidruchtig feest rond een gouden kalf - een beeld dat het volk zich liet maken uit hun eigen sieraden.

Het contrast kan nauwelijks groter zijn. Boven: de stille diepte van de ontmoeting met God. Beneden: de roes van een collectieve afdwalende begeerte. Mozes hoort het lawaai, ziet het dansen, en zijn toorn is hevig. Hij smijt de platen stuk. Het is een symbolische daad: het verbond is gebroken, nog voor het werkelijk begonnen is.

Het volk kon het wachten niet meer aan. Ze wilden snel een zichtbare god, tastbaar, hanteerbaar. Hun rijkdom - de gouden ringen en kettingen die ze uit Egypte meenamen - wordt tot middel om hun verlangens vorm te geven.

Het is niet moeilijk om hier een spiegel in te zien voor onze eigen tijd. Ook wij smeden gouden kalveren. Alles wat blinkt en schittert, lijkt onweerstaanbaar te worden. Denk aan de massale aantrekkingskracht van rijkdom, succes en controle. Denk aan de industrieën die gebouwd zijn op onmiddellijke bevrediging van onze verlangens: de verslaving aan consumptie, aan imago, aan prikkels. De middelen die ons gegeven zijn - geld, technologie, kennis - worden  maar al te vaak ingezet om wegen te gaan die ons wegleiden van God.

Deze afgoderij heeft een prijs. Relaties worden onder druk gezet. De planeet kreunt. Mensen raken hun ziel kwijt in haast en leegte. Alles wordt aangetast als de mens zich loszingt van de Bron.

En dan is daar Mozes. Niet als morele veroordeler, maar als pleitbezorger. Zijn toorn is groot, maar zijn liefde nog groter. Hij kiest niet voor afstand, maar voor verzoening. Hij keert terug naar de berg en stelt zich radicaal solidair op met het volk. Hij zegt tegen God: “Als Gij hun zonde niet vergeeft, schrap dan ook mijn naam uit uw boek.”

Hoe diep gaat dit! Mozes draagt de zonde van het volk in zijn hart – niet uit goedkeuring, maar uit liefde. Hij wil zich niet losmaken van het volk in hun schuld, maar er middenin gaan staan, als pleitbezorger. Zijn solidariteit met de zondaar is werkelijk radicaal. Hier tekent zich iets af van wat Christus ten volle zal volbrengen: Hij draagt de breuk tussen God en mens tot in de dood, door de mens nooit los te laten.

Ook wij als Kerk worden hier aangesproken. Wat doet het met ons als we het kwaad in de wereld zien? Raken we eraan gewend? Wijken we uit naar cynisme of afstandelijkheid? Of laten we ons hart bewegen tot gebed, tot voorbede, tot inzet? De pijn van de godsvervreemding moet ons wakker schudden. Niet om met de vinger te wijzen, maar om te knielen, en van daaruit ook te spreken en - als het mogelijk is - te handelen.

De wereld roept om herderlijke harten die niet veroordelen, maar ook niet zwijgen. Het is waar, de weg van bekering is delicaat en wordt niet altijd aanvaard en vaak zelfs afgewezen. Toch mag de Kerk zich niet terugtrekken. We moeten blijven zoeken naar wegen om de wereld te helpen inzien dat God bestaat, dat Hij liefheeft, en dat zijn weg leven geeft.

Maar ook binnen onze eigen geloofsgemeenschap, binnen de Kerk, zijn er in het verleden gouden kalveren gesmeed. Altaren van macht, prestige, bescherming van structuren ten koste van mensen. Maar ook in ons eigen persoonlijk leven zijn er zeker momenten geweest waarop we afgodsbeelden oprichtten, ten koste van onze verbondenheid met God.

Daarom is de oproep tot bekering geen boodschap voor “de wereld daarbuiten”, maar ook voor onszelf. Ons eigen hart is het eerste veld waarin afgoden ontmaskerd moeten worden. Wie zelf deze weg van bekering gaat, groeit in de waarheid die nodig is om Gods barmhartigheid ook voor anderen tastbaar te maken. Denk aan wat Jezus zei over de balk in je eigen oog: het is pas in de erkenning van onze eigen blindheid dat we leren zien met Gods ogen - ogen die tegelijk doorgronden en omarmen (vgl. Mt,3-5).

En misschien opent zich dan ook opnieuw iets van het geheim dat Jezus in zijn gelijkenissen vandaag beschrijft: hoe het Koninkrijk groeit vanuit het kleine, het verborgene, het stille werk van bekering en verzoening. Zoals gist het deeg doordringt, zo kan één hart dat zich opent voor Gods waarheid en barmhartigheid anderen mee in beweging zetten.

Laten we bidden

Heer,
verbreek in mij de beelden
die ik zelf heb gemaakt,
alles wat mij afleidt van U.
En geef mij een hart als dat van Mozes,
een hart dat pleit, dat bidt,
dat draagt en verlangt naar verzoening.
Laat mij de pijn voelen
van uw afwezigheid in deze wereld.
Niet om te klagen,
maar om te bidden,
te hopen,
en concreet mee te bouwen
aan uw koninkrijk.
Groeiend in U.
Amen.

Geliefde mensen, laten we elkaar dragen op de weg van bekering, in vertrouwen dat Gods liefde groter is dan ons onvermogen.
Zegen over deze maandag.
kris


Om mee op weg te gaan

Neem de tijd om stil te staan bij wat in jouw leven de meeste aandacht krijgt. Zijn er afgodsbeelden gegroeid - misschien heel subtiel, onschuldig ogend - die je wegleiden van God?

Laat je hart geraakt worden door de bewogenheid van Mozes, en bid met hem voor jezelf en voor deze wereld.

En als het kan: zet een stap, hoe klein ook, om de wereld dichter bij God te brengen. Sta stil bij hoe dat mogelijk kan zijn. Het is delicaat, maar soms dringend nodig.

Reacties