zondag 5 door het jaar - B

De overweging van deze zondag is naar woorden van J. Bots, sj

Een melaatse! Melaatsheid was in Jezus' tijd wat vroeger bij ons tbc (tuberculose) was, wat tegenwoordig kanker is, of deze dagen COVID-19. Het erge van melaatsheid was dat het besmettelijk was, waardoor degenen die die ziekte hadden, in een isolement verkeerden (klinkt ons bekend in onze oren deze dagen). In tegenstelling tot corona-besmette mensen nu, liepen vroeger melaatsen met gescheurde kleren rond, zodat iedereen het aan hen kon zien. En als het niet te zien was, moesten ze het laten weten door hardop te roepen: 'Onrein, onrein!' Zo lang de ziekte duurde, was zo iemand onrein en moest hij apart wonen, hoorde hij er niet bij. Dat was toen nog veel erger dan nu. Onze maatschappij is geïndividualiseerd, de mensen leven als enkeling. Maar toen was de samenleving nog hecht, ze leefden niet volgens het 'ik-patroon', maar als 'wij', wij samen. Het was dus heel erg voor een melaatse dat hij zich uit de gemeenschap moest terugtrekken, om een solitair leven te beginnen.

Wij hoeven niet beslist melaats te zijn om ons een melaatse te voelen, of om anderen als melaatsen te behandelen. Mensen zeggen wel eens: 'Het lijkt wel of ik een melaatse voor hem ben.' Of ik ga anderen uit de weg, zij zijn als melaats voor mij, ik sluit ze buiten. En dan is er nog een soort melaatsheid waarbij mensen zichzelf buitensluiten. Dat is gewoonlijk een gevolg van een zichzelf niet kunnen aannemen zoals ze zijn, of bepaalde eigenschappen niet kunnen aannemen. Als ze een paar mensen zien praten, denken ze al snel: 'Die hebben het over mij', of als ze iemand zien lachen als ze eraan komen: 'Ze lachen me uit', of als iemand zijn gezicht vertrekt, zoeken ze de reden meteen bij zichzelf. Het is niet eenvoudig uit zo'n duivelskring van zelfverwerping en uitgesloten worden, los te komen. Wie zichzelf afwijst, maakt zichzelf tot een melaatse.

Zo'n melaatse komt nu bij Jezus. Eigenlijk mag een melaatse helemaal niet bij een gezond iemand komen, maar de man kán gewoon niet anders. Hij overtreedt alle regels die hem zijn opgelegd en hij komt bij Jezus. Eindelijk wil hij wel eens uit die duivelskring verlost worden. Hoe? Dat had hij zich waarschijnlijk al menig maal afgevraagd. Opeens schiet het hem te binnen dat Jezus hem kan redden. Hij, die van top tot teen ziek is, dodelijk ziek, uitzichtloos ziek, heeft één gave plek: zijn geloof. "Als Gij wilt, kunt Gij mij reinigen."

Hoe doet Jezus dat, hem genezen? De evangelist beschrijft Jezus' therapie in vier stappen: medelijden - hand uitstrekken - aanraken - het genezende woord spreken. Hij had mede-lijden met de man. Nu staat er in de oorspronkelijke tekst voor dat woord 'medelijden' een woord dat zoveel betekent als: tot in het diepst van zijn innerlijk geraakt, uit de grond van zijn hart. Hij reageert niet zo van: die man is ziek, die heeft een probleem, en omdat Ik God ben en de macht heb, kan Ik hem genezen. Nee, Hij handelt vanuit zijn medelijden. De macht van Jezus bestaat uit zijn barmhartigheid. Hij laat het leed van de melaatse diep in zijn Hart binnenkomen, Hij voelt zijn verbittering, zijn eenzaamheid en vertwijfeling, Hij neemt er deel aan, Hij lijdt er aan.

Vanuit zijn Hart komt er beweging in zijn hand. "Hij stak zijn hand uit", Hij biedt de melaatse zijn hand aan, steekt hem die toe; Hij biedt hem relatie aan, Hij overbrugt de grote afstand die er is tussen de gezonde en de zieke wereld, waarin de melaats door religieuze regels werd vastgehouden. En nadat Hij dat gedaan heeft, raakte Hij hem aan.

Een melaatse heeft iets walgelijks, boezemt iemand afschuw in, tot misselijk makend toe. Franciscus van Assisi heeft eens beschreven hoe hij zich voelde toen hij een melaatse zag. Hij werd door Jezus, door zijn Geest, uitgenodigd, om hem niet alleen aan te raken, maar zelfs te omhelzen. Wat hij toen in zich voelde, was alsof zijn maag in zijn lijf omdraaide. (Wat eerst bitter was, werd zoet... zo schreef hij later over deze ervaring - kris)
Maar ook een mens die in zichzelf verbitterd is, doet ons terugwijken, terugdeinzen, want we hebben angst voor die innerlijke radeloosheid waardoor mensen kunnen worden bevangen. Bang om, door daarmee in aanraking te komen, ook zelf wanhopig te worden. Bang om niet alleen onze handen te verontreinigen, maar ook onze ziel. Een soort troosteloos worden door de troosteloosheid van de ander. We zijn bang dat als we een geestelijk zieke naderen, al het vuil in zijn binnenste naar buiten zal breken, zijn haat, zijn verziekt zijn, zijn verbitterdheid, zijn zelfontkenning.

Maar Jezus kent geen aanrakingsangst. Hij weet zichzelf zo vast verankerd in zijn eigen Hart, in zijn betrekking tot zijn Vader, want die gevoelens van medelijden worden door de Vader in Jezus' Hart opgewekt. Hij werd door medelijden bewogen, door de Vader, door de heilige Geest van de Vader. Dat is dan ook van waaruit Jezus het genezende woord spreekt: "Ik wil, word rein.” Jezus doet in alles alleen maar de wil van de Vader. “Niet mijn wil, maar Uw wil geschiede" (Lc 22,42).

Wat betekent dat alles nu voor ons? Jezus' wil is een barmhartige wil. "Ik wil liever barmhartigheid dan offers” (Mt 9,13; 12,7).
Op die barmhartige wil kunnen wij nog steeds een beroep doen. De Jezus van tweeduizend jaar geleden is nu onder ons met zijn wilsbeschikking, met zijn testament, zijn nieuwe testament.

Laten we Hem welkom heten in onze samenleving, is al wat melaats is, rondom ons en in ons. En laat ons geloven, laten we ons schenken aan Hem om zijn genezing ten volle te kunnen ontvangen.

Reacties

  1. Jezus is de BARMHATIGE !!!!!!Hij is nu onder ons !!!!!!!!en IN ons !
    Kris, veel tijd is mij voorbij gevlogen !
    excuseer !!!!!!!!!!!!!!!!

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten