zondag 1 in de veertigdagentijd

De veertigdagentijd is een tijd van bekering en van gebed en bezinning. In de liturgie worden we daarbij geholpen door een keur van uitstekende Bijbelteksten, zowel uit het Oude als uit het Nieuwe Testament. Vandaag horen we hoe Mozes de Israëlieten eraan herinnert dat ze God moeten danken om alles wat ze gekregen hebben. In het evangelie horen we het bekende verhaal over Jezus’ bekoringen in de woestijn. Hij wordt door de duivel op de proef gesteld. Die wil Jezus afhouden van zijn idealen, hij wil verdeeldheid scheppen tussen Jezus en zichzelf, tussen Jezus en alles waar Hij voor staat. Misschien is wel het meest opvallende aan die bekoringen dat ze zo menselijk zijn. Hij wordt echt uitgedaagd als mens, Hij ondergaat dezelfde beproevingen als die waarvoor wij staan. Niet zomaar wat bekoringen, wel de basisbekoringen waarmee iedere mens te maken heeft.

“Beveel aan die steen dat hij in brood verandert”, zegt de duivel, en Jezus antwoordt: “De mens leeft niet van brood alleen.” “Als Ge mij aanbidt, geef ik U de macht over alles en allen”, probeert de duivel opnieuw, maar Jezus antwoord: “De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.” “Werp u van deze toren naar beneden, en God zal u beschermen”, is de laatste gok van de duivel, maar Jezus wijst ook dat bod resoluut af: “Gij zult de Heer uw God niet op de proef stellen.”
Drie basisbekoringen: bezit, macht en afgoden. Wie we ook zijn, hoe goed we ook ons best doen, we worden ermee geconfronteerd. Ons christen zijn beschermt er ons niet tegen, nee, we moeten net als iedereen elke dag opnieuw onze positie bepalen, elke dag opnieuw kiezen. Kiezen we voor bezit, macht en afgoderij, of kiezen we voor mens zijn. Want daar komt het op neer: mens zijn of ons mens zijn verraden. Die drie bekoringen dagen ons uit niet langer mens te zijn, maar slaaf. Slaaf van ons bezit, slaaf van macht, slaaf van afgoden.

We leven in het rijke deel van de wereld, en dank zij het werk van onze ouders en voorouders, en ook dank zij onze eigen inzet genieten de meesten onder ons een zekere welvaart. Moeten we die afzweren en met zijn allen arm worden? Even arm als Jezus, die van zichzelf zei dat Hij niet eens een steen had om zijn hoofd op te leggen? Ik geloof niet dat Jezus dat vraagt. Hij zegt: ‘De mens leeft niet van brood ALLEEN.’ Met andere woorden, we mogen bezitten, we mogen een zekere welvaart hebben, maar we moeten erop letten dat die voor ons niet alles gaan betekenen. Dat niet wijzelf meer leven, maar dat ons bezit leeft voor ons. Dat we alleen nog kunnen denken aan en werken voor méér en nóg meer en nóg meer. Waarbij we alles en iedereen uit het oog verliezen, ook onszelf. Want dat is wat er gebeurt wanneer niet wij heersen over ons bezit, maar dat bezit heerst over ons. We doen dingen waar we ons eigenlijk voor schamen, we werken met onze ellebogen, we duwen anderen opzij, we zijn slaaf van iets buiten onszelf, we zouden een moord begaan als iemand ook maar één vinger naar ons goed durft uitsteken. Meer dan eens al heb ik mensen horen zeggen: ‘De eerste die ’s nachts mijn huis binnenkomt, knal ik overhoop; mijn geweer ligt naast mijn bed. Niemand raakt iets aan van wat van mij is.’ Zie je, dat is wat er gebeurt wanneer bezit over ons gaat heersen en niet andersom: we verliezen ons mens zijn. Letterlijk. ‘Fout’, zegt Jezus, ‘de mens leeft niet van brood alleen'. Brood, bezit hebt ge nodig om te kunnen leven en te kunnen overleven, maar ge moogt er geen slaaf van worden.

Bezit op zich is geen kwaad, integendeel, het is een goed dat God ons gegeven heeft bij de schepping. De hele aarde en alles wat op en in de aarde te vinden, dat alles heeft God ons bij de schepping gegeven. Gratis en voor niks. Om te werken, om de aarde vruchtbaar te maken, en om te genieten van de vruchten van de aarde en de vruchten van onze arbeid. Om te genieten. Niet om er slaaf van te zijn. En niet om er macht mee te verwerven en die macht te misbruiken. En niet om er ons eigen gouden kalf, onze eigen afgod van te maken. Wel om te delen. God heeft de aarde immers aan iedereen gegeven, en niet alleen aan ons. Dus is ons bezit ook niet alleen van ons. We moeten het delen met al Gods schepselen.

'Ik zeg je, sta op' is de satan, of het kwade, recht in de ogen durven kijken, met een sterk en besluitvol woord: 'God, en enkel God zal ik dienen'.

De veertigdagentijd is de periode bij uitstek om ons te bezinnen over ons christen-zijn, over God, over onze roeping, over ons ja-woord. Staan we op, of blijven we liggen in de zetel van het eigenbelang, de afgodendienst, de hebberigheid...

Bij het opstaan mogen we ons spiegelen aan Jezus, aan zijn woestijnervaring, aan zijn sterkte van zijn ja-woord tot God. Hij liet zich niet van zijn stuk brengen, Hij trapte niet in de val van het gewin van macht en bezit. Hij bleef trouw aan God, aan zichzelf en aan de mensen voor wie Hij de Goede Boodschap wilde brengen.

Laten we naar zijn voorbeeld, en verenigd met Hem, ook trouw blijven aan God, aan onszelf en aan onze medemensen.

Naar een preek ontleend aan Preken.be

Reacties

  1. het is goed, zeer goed, om een preek te ontlenen van andere grote heilige mensen.
    Dit zou ons veel verder helpen, omdat grote heiligen meer ervaring en wijsheid hebben. Dit is mijn mening. U moet niet akkoord gaan.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. preken van anderen kunt u overal vinden op het internet, een overweging van kris alleen maar hier. dat vind ik juist mooi!

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Preken van grote heilige mensen. Dat is niet hetzelfde als preken van anderen

      Verwijderen

Een reactie posten