dinsdag in week 9 door het jaar

Na de veertigdagentijd en de paastijd hernemen we vandaag de tijd door het jaar. En we worden al meteen uitgenodigd in onze levensspiegel te kijken. Gaan we God dienen of de keizer?

De vraag die zich hier aandient is: Van wie ben ik? Wie behoor ik toe?

We moeten ons gezond verstand gebruiken. Dat betekent onze verantwoordelijkheid nemen in de samenleving, maar tegelijk ook leven in dienst van God. Je zou kunnen stellen: Alles mag als het van God mag.

Gelukkig leven we hier in het westen in een samenleving die getekend is door haar christelijke wortels. Hier is het niet moeilijk het land te dienen en tegelijk God. In andere delen van de wereld, met andere regimes, is dat soms een heel ander verhaal.

Belangrijk is dat we de waarde van de dingen niet afmeten aan de waarde die ze voor mensen hebben, maar kijken of ze hun thuis hebben in God. En dan kiezen voor Hem, zowel met de wind in de zeilen alsook met mogelijke tegenwind.

Moge God ons behoeden en ons de genade verlenen te leven in Hem.

kris

Reacties

  1. Ze wilden Jezus vastzetten, klemrijden, Hem in Zijn eigen uitspraken schaakmat zetten. Lukt dat? Neen. Jezus doorziet hun huichelen. Zij komen af met zeer vleiende en mooie woorden: ‘Gij zijt oprecht, stoort u aan niemand, ziet de mensen niet naar de ogen, leert de weg van God in alle oprechtheid’. Hoe vals en bedrieglijk het ook bedoeld is, ze moeten toch erkennen, hoe vals hun spel ook is, dat van Jezus niets kwaads te vertellen valt. Maar dan komt het. Ze kunnen die oprechtheid van Jezus niet verdragen. Ze kunnen Jezus niet aan. ‘Hij kwam in het Zijne’, zegt Johannes in Zijn proloog, ‘en de Zijnen hebben Hem niet vermocht’ (Joh. 1, 5.11). Ze konden er niet tegen, zoals een zieke mens vaak niet een medicament verdraagt, niet vermag, dat hij of zij juist nodig heeft. ‘Is het geoorloofd aan de keizer belasting te betalen, ja of neen?’ Hier zat Jezus eigenlijk vast, Hij moest vast zitten. Want zei Hij ‘ja’, dan was Hij geen vriend meer van de mensen die de Romeinse bezetting juist beu waren. Dan zou Hij alle gezag verliezen en ook al Zijn aanhang. Zei Hij ‘neen’, dan zouden ze Hem bij de bezetter aanklagen van opstandigheid. Dan was Zijn uur ook gekomen, Zijn einde. En toch, daar moet je Jezus voor zijn, Hij vraagt een munt. Zelf heeft Jezus geen geld. Zij wel. En ze kunnen er als leiders allang mee leven dat de Romeinen baas zijn. Zij leven van het compromis. ‘Van wie is de beeldenaar en het randschrift?’ vraagt Jezus. Ze moeten wel toegeven: ‘Natuurlijk van de keizer’. En dan Jezus’ machtige woord: ‘Geef dan aan de keizer wat hem toekomt, maar aan God wat God toekomt’. Ze stonden verwonderd. Deze meesterlijke ontsnapping uit hun klemmen hadden ze niet verwacht. Ook wij moeten aan de burgerlijke overheid geven waar die recht op heeft. Maar laten we vooral niet vergeten ook aan God te geven waar Hij recht op heeft. En dat zijn dan niet enkele bankbriefjes, maar dat is ons helemaal. Wij zijn helemaal van Hem. Aan God behoort alles toe. Elke morgen leert Maria, de Moeder van de Kerk – je weet het nog wel van gisteren? – Maria leert ons te zeggen: ‘Ecce’, hier ben ik. ‘Fiat’, doe maar wat Je met mij wilt doen. Of: laat mij doen wat Gij vandaag van mij verwacht. ‘Magnificat’, machtig zijt Gij, mijn God, aan U behoor ik toe. Sint Petrus zegt het op zijn manier: ‘Verwacht en verhaast zelfs de dag des Heren, waardoor de hemelen in vlammen op zullen gaan en de elementen weg zullen smelten in het vuur’. M.a.w. aan alles komt een eind. Onze dagen op aarde zijn geteld en elke dag schuiven we dichter naar Gods oordeel toe. Moeten we vrezen? We moeten weten dat God er is, dat Hij wel zeer barmhartig is, maar dat wij dat ook moeten erkennen. ‘Barmhartig is Hij voor al wie Hem erkent’, zegt Maria in haar Magnificat (Lk. 1, 50). We leven in moeilijke tijden. Wat met de Verlichting begon rond 1800 bij een kleine minderheid, breidt zich steeds verder uit: steeds meer mensen leven zonder God. Ze zijn daarom niet slecht, maar ontbreekt hen toch niet iets wezenlijks? Kan een mens eigenlijk wel leven zonder een perspectief op een werkelijkheid die boven hem uitgaat? Zeker, het geloof lost niet alles op, maar de wetenschap en het werk van straathoekwerkers, sociale assistenten, psychologen, dokters, politici en economisten ook niet. Zou het niet verstandig zijn geloof en maatschappelijke inzet weer samen te doen gaan? Met een eenvoudig voorbeeld gezegd: het is niet onwijs om bij een operatie ook te bidden, bij een pandemie of bij sociale problemen eveneens. Het is toch daartoe dat Jezus oproept als Hij zegt: ‘Geef aan God wat God toekomt’. Jezus is maar te verstaan vanuit Zijn gezonden zijn door God en vanuit Zijn onverdroten inzet om God de Heer te laten zijn over ons aller leven.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten