24 aug - Bartholomeüs

Nathanaël zat onder de vijgenboom. Wellicht in Kana waar hij woonde. Jezus zei: 'Ik had je al gezien vóórdat Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat'.

Voor de vrome Jood is onder een vijgenboom zitten een gebruikelijke plaats om zich bezig te houden met de dingen van God. Met zijn laag neerhangende takken kon en kan je er ongestoord en ongezien je wijden aan de studie van de Schrift. Het is een plek van vrede. Ongetwijfeld heeft Nathanaël daar onder de vijgenboom zijn verlangen naar de Komende gevoed. Hij hield deze verwachting levend. In zijn vroomheid was dit verlangen een bede zonder ophouden; een bede om de komst van de Messias.
En dan…  ja dan wordt hij geroepen om de Messias te zien en te ontmoeten. Wat een ervaring voor de man!

Het is goed voor ieder van ons om zo'n vijgenboom te hebben. Om een plek van rust te hebben, een plek van overdenking en gebed. Een plek waar je her-innerd wordt aan de vrede met God en waar je die vrede kunt oefenen. Een plek ook waar je jezelf voorbereidt op zijn komen in uw leven.
Deze plek kan een kapel of kerk zijn, een gebedshoekje in huis, een plekje in de natuur; een plek die ons in de eenzaamheid brengt, waar geen verstrooiing is, waar we met de Heer alleen kunnen zijn, waar we Hem kunnen ontmoeten, naar Hem kunnen kijken, naar Hem kunnen luisteren; in duisternis of bij zonneschijn.
Deze plek is veel meer dan een plek in de ruimte. Deze plek moet bovenal een plek in ons hart zijn, een plaatsje waar niets of niemand tussen ons en de Heer kan komen, een plaats waar we ongestoord kunnen drinken van de Bron die levend water geeft: Jezus.

Laat ons die 'plek' koesteren als zéér belangrijk in ons leven.

Reacties

  1. ik ben toevallig de afgelopen week bezig geweest aan een gedicht dat over zo'n plekje gaat. voor wie wil, daar komt ie:

    Ach Jozef

    Zij riep jou bij je voornaam
    zonder titels of devotie.
    Je stond daar immers alle dagen
    in je nisje op de schouw
    wachtend op wat zij jou vragen zou.

    “Ja toch zeker, Jozef?” zei ze dan,
    waarbij zij schuins over haar schouder
    naar de plek keek waar jij stond.
    En jij knikte dan instemmend,
    altijd weer bereid, zo zij dat wou,
    om te beamen wat zij vond.

    Jij trouwe man, jij wachtende; de vader
    die zij liefhad in haar man; de vader
    die zij ooit, een kind nog, moest verliezen.

    Ach, weet dat toen zij ouder was
    zij mij, haar kleinkind, teer beminde.
    Haar dood sloot droef mijn kindheid af,
    jouw beeld is nu bij mij te vinden.
    Je staat nu ook weer in een nis,
    en voor ik mijn gebeden aanhef
    hoop ik vaak dat zij er bij is,
    ja toch zeker, Jozef?



    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten