dinsdag in week 18 door het jaar

Jezus laat een situatie ontstaan die gelovigen in heel de tijd van de geschiedenis na Hem steeds weer zullen meemaken. Hij trekt zich terug. Hij maakt zich onzichtbaar. Hij gaat weg. Hij ging de berg op om er in afzondering te bidden, nadat Hij, na de broodvermenigvuldiging, de leerlingen gedwongen had in de boot te gaan en alvast naar de overkant te varen. Hij deed dat omdat ze dan niet zouden blijven hangen in dat feest van herkenning en van God-menselijk samenzijn bij de wonderbare broodvermenigvuldiging en het eten tot verzadiging toe. Wat was dat heerlijk! Het kon ze niet lang genoeg blijven duren. Toch moest Jezus een einde maken aan dat samenzijn, want het is niet de eindtijd, het is een vooruitgrijpen op de eindtijd. Het komt en het gaat, zoals in de eucharistie.

Dan zijn ze uiteen. Jezus boven op de berg, dat wil zeggen: bij God, om te doen wat mensen bij God doen, namelijk: in afzondering bidden, en de leerlingen beneden op het meer, vele stadiën uit de kust; evenveel stadiën uit de kust waar ze vandaan kwamen, als naar de kust waarheen ze op weg waren. Om hen heen was overal water, ze bevonden zich midden op het water, geteisterd door de golven, en ze hadden tegenwind. Het was duister, de avond viel. Moet u zich voorstellen: duisternis, tegenwind, hoge golven en God ver weg. De God die zij gewend waren bij zich te hebben, Jezus, met wie ze nooit bang waren. Ze zijn overgeleverd aan de elementen, zoals mensen die omringd worden door tegenstanders, of in de greep zijn van de hartstochten in het eigen hart, overgeleverd aan het spel der elementen.

Tegen het einde van de nacht kwam Hij naar hen toe. Hij is nooit van hen weggeweest met zijn aandacht. De apostelen waren Hem kwijt, maar Jezus was hen níet kwijt. Terwijl Hij hen overlaat aan het spel der elementen, de krachten van de geschiedenis, goed en kwaad, is Hij met zijn Hart bij hen. Geen moment is Hij zonder hen.

Hij verschijnt aan hen, opdat wij dat óók mogen ervaren. Ze begonnen van angst te schreeuwen, en niet alleen omdat ze overgeleverd waren aan de elementen, duisternis, storm en golven, de krachten van deze wereld, maar ze waren ook overgeleverd aan de krachten van de andere wereld. Daarom begonnen zij van angst te schreeuwen. Midden in deze chaos en in deze angst, zegt Jezus: 'Blijf kalm! Ik ben het, wees niet bang!’ Ik ben het! Hij gebruikt de woorden die God tot Mozes sprak, toen deze Hem de vraag stelde: “Wat moet ik zeggen, hoe is uw Naam?" (Ex 3,13). Zeg dan: Ik ben het. Ik ben, Ik ben er altijd. Ik ben de grote Aanwezige. Dat is niet zo maar iemand, maar IK, die zich geopenbaard heeft als God. Dé God voor wie Mozes op zijn aangezicht viel, want hij durfde niet naar God op te zien.
Díe God, díe goddelijke aanwezigheid, is altijd bij ons. Hij is afroepbaar. We hoeven maar in vertrouwen te schreeuwen, of van achter de coulissen van de geschiedenis treedt Hij binnen in onze ruimte, in de ruimte van ons hart.

Weet dat Hij altijd bij u is waar en in welke situatie u ook bent. Waar u ook bent, Hij is bij u. Hij heeft immers beloofd: 'Zie, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld' (Mt 28,20).

Bron: J. Bots, sj

Reacties