zondag 30 door het jaar - C
Twee biddende mensen in de tempel. Echter één die écht bidt, die in ontmoeting komt met God, die van aangezicht tot Aangezicht staat. De eerste is hoogmoedig, hooghartig, blind voor zichzelf, schijnheilig, vergelijkt zich tijdens zijn bidden met anderen. De andere is nederig, bescheiden, bewust van zijn zwakheid, weet zich klein tegenover de altijd Grotere.
En heel spontaan zal onze sympathie uitgaan naar degene die in alle bescheidenheid bidt. Al vlug denken we bij onszelf: 'Zoals die Farizeeër, zo bid ik gelukkig niet'. En daarmee is de kans groot dat we dezelfde fout maken door te zeggen: 'Ik ben blij dat ik niet zoals de andere ben'. Dat gevaar schuilt altijd om de hoek.
Bij het gebed mogen we ons niet vergelijken met anderen. We weten immers niet wat er ten diepste omgaat in de ander. En als je dan toch je gedachten van die ander niet kan afhouden, bid dan voor hem. Bid om ontferming over deze persoon.
Laten we er vooral over waken dat ons eigen gebed een gebeuren mag zijn getekend door nederigheid. Het komt erop aan arm te staan voor God; van Hem alles verwachtend, ons leven in Hem leggend, in een geest van diepe dankbaarheid om het leven. Het is leeg worden van jezelf, om rijk te worden in Hem, verlangend naar een weg die Hij met u wilt gaan, deze weg (of roeping) diep koesterend.
En ja, daarvoor ‘moet’ je op de knieën, vol ontzag en liefde voor God, je laten opnemend in zijn Liefde voor de mensheid.
kris
En heel spontaan zal onze sympathie uitgaan naar degene die in alle bescheidenheid bidt. Al vlug denken we bij onszelf: 'Zoals die Farizeeër, zo bid ik gelukkig niet'. En daarmee is de kans groot dat we dezelfde fout maken door te zeggen: 'Ik ben blij dat ik niet zoals de andere ben'. Dat gevaar schuilt altijd om de hoek.
Bij het gebed mogen we ons niet vergelijken met anderen. We weten immers niet wat er ten diepste omgaat in de ander. En als je dan toch je gedachten van die ander niet kan afhouden, bid dan voor hem. Bid om ontferming over deze persoon.
Laten we er vooral over waken dat ons eigen gebed een gebeuren mag zijn getekend door nederigheid. Het komt erop aan arm te staan voor God; van Hem alles verwachtend, ons leven in Hem leggend, in een geest van diepe dankbaarheid om het leven. Het is leeg worden van jezelf, om rijk te worden in Hem, verlangend naar een weg die Hij met u wilt gaan, deze weg (of roeping) diep koesterend.
En ja, daarvoor ‘moet’ je op de knieën, vol ontzag en liefde voor God, je laten opnemend in zijn Liefde voor de mensheid.
kris
Vorige zondag leerde Jezus ons dat we altijd moeten bidden en daarin niet versagen. Vandaag leert Hij ons hoe ons gebed moet zijn. Niet zoals dat van die Farizeeër. Die roemde op zijn eigen goede daden. Het was allemaal waar wat hij zei. Wat hij zei, dat deed hij ook: tweemaal per week vasten, terwijl de Thora dat maar eenmaal vraagt, tienden afstaan zelfs van het geringste inkomen. Maar daarbij vergeleek hij zich met de anderen. Hij was beter. Al de anderen waren echtbrekers, rovers, tollenaars. Zo bleef hij in zijn gebed in zichzelf steken. Hij kwam niet tot een echte ontmoeting met God.
BeantwoordenVerwijderenDie tollenaar zat vast in een onmogelijke situatie: zichzelf verkocht aan de Romeinse bezetter, met hen overeengekomen om de belastingen te innen voor een bepaald gebied van zijn volksgenoten. Hij had geen loon daarvoor. Hij moest dus meer vragen dan wat hij af moest dragen aan de Romeinse schatkist. Wat hij meer kon vragen, daarvan moest hij leven, zijn gezin onderhouden. Hij was niet graag gezien, een collaborateur, een afperser, een vijand van Gods volk. Maar hij kon er niet uit. Op het einde van het jaar moest het overeengekomen bedrag daar liggen en veranderen van beroep kon zomaar niet. Kon hij spitten? Wellicht niet, zoals die andere rentmeester ergens in het evangelie. En bedelen, ja, daarvoor zou hij zich waarschijnlijk ook schamen. Wat kon zo iemand in zijn gebed nog zeggen tegen God? Niets, niets dan een schamele bede om barmhartigheid en genade. En Jezus die alles doorziet, wist dat deze gerechtvaardigd naar huis ging en niet die andere.
Kon de Farizeeër dan niet bidden? Ja, maar zijn gebed had moeten zijn: 'Heer, als ik beter ben dan anderen, als ik niet zo'n groot kwaad heb gedaan, dan is het aan U te danken. U hebt mij behoed. Dank U mijn God'.
Wij zitten ook soms vast in uitzichtloos kwaad. Een slechte gewoonte die je niet kwijt geraakt, een ondeugd die je niet overwinnen kan. Ook ons gebed moet zijn: 'God, wees mij zondaar genadig'. En vergelijk je niet met iemand anders. Je bent niet beter, ook niet per se slechter. Je moet in je gebed naar jezelf niet kijken, zelfs niet naar je zonden, je moet ook naar de anderen niet kijken. Je moet alleen kijken naar God, naar Jezus die naar je kijkt vanuit de H. Hostie. Zie hoe Hij je ziet, hoe jij Hem ter harte gaat. Alleen dat is echt gebed. Alleen zo kom je tot een waarachtige ontmoeting met Hem die ons te boven gaat, de Allerhoogste, de Schepper en Verlosser, de Onnoembare die er altijd is, ook voor jou.
Voor de Heer kan ik mij niet verbergen, Hij kent mij zoals ik ben. Bij Hem kan ik mij ook niet mooier voordoen dan ik ben , Hij doorziet mij! Bij Hem mag ik zwak en arm zijn, als ik mij maar toevertrouw aan zijn liefde en bereid ben daarnaar te leven. Leven naar “zijn” wil, niet naar mijn onvervulde verlangens die alleen maar een voldoen zijn van mijn eigen ‘ik’. Mij zo voor de Heer stellen, als een arme, arm aan eigen verlangens, tenzij dat éne: ‘Vader, uw Naam worde geheiligd, uw Rijk kome, uw Wil geschiede.’. zo de goede strijd voor de Heer strijden. Mezelf aan Hem opofferen. Als ik mij aan Hem afgeef, zal ik mij niet meer door anderen in de steek gelaten voelen, want de Heer neemt het voor mij op, Hij staat mij terzijde, Hij schenkt mij de kracht zijn wil te vervullen wat dit ook zij. Dit zal mij verlossen uit de muil van de leeuw, mij beschermen tegen de aanslagen van de boze die vaak onder de mom van het goede op mij afkomt. Aan mij niet te pochen met al mijn goede daden, hoe goed deze ook zijn, maar veeleer als een arme zondaar tot Hem gaan, “God wees mij zondaar genadig?’. Jezus, hier ben ik doe met mij naar uw liefde, ontferm U over mij, ik vertrouw op U. Heer, ik ben zo klein voor U, ik berust in uw voorzienigheid. Met Theresia durven klein zijn voor de Heer, bewust van eigen zwakheid en onvermogen, tenzij dat ene van heel veel vallen en hervallen. Maar dat is nog niet zo erg, zolang ik maar niet nalaat de uitgestrekte hand van de Heer die mij overeind wil helpen negeer. Niet willen bouwen op eigen verlangens, eigen wil of eigen daden, dit zijn struikelstenen waarover ik enkel maar kan vallen, maar ik moet bouwen op de wil van de Heer met mij, zo sta ik vast gegrondvest op Hem die mijn rots en vesting is!
BeantwoordenVerwijderenSorry Kris, In jouw pakkende eindzin ; wou ik simpelweg het werkwoord 'moet' veranderen in 'mag' .....dacht dit, bij AL je 'moeten ' en NU zeg ik het je ! Dus die zin wordt zó: En ja daarvoor 'mag' je op de knieën vol ontzag en liefde voor God (die in je diepste zelf IS) je laten opnemen in Zijn liefde voor de mensheid (en het universum)! Voor mij zit je daar ook in !en ik ook !(hoop het )!Misschien is dit volgens jou ,een misse 'visie '????"moet "is dat geen bevel ???? geen appèl ....schrijf het zó anders wordt het een appel (hm)
BeantwoordenVerwijderenDank aan Kris - Daniël -Teresia........................ ware taal ..!
Beste Renée,
Verwijderenik begrijp je. Maar er bestaat ook zoiets als een heilig 'moeten'. Het 'op de knieën gaan', is natuurlijk veel meer dan het letterlijk verstaan daarvan. Het gaat over een innerlijke houding van hoe je staat ten opzichte van God. En de weg van de nederigheid is, mijn inziens, de enige weg die leidt naar God.
Maar ik begrijp wat je wilt zeggen. Niets moet ;-)
Ik zou ook denken ;'moeten' we moeten op de knieén gaan voor God,voor zover we nog kunnen knielen op onze ouderdom,en anders in de geest.
BeantwoordenVerwijderen