donderdag in week 20 door het jaar
De parabel van vandaag plaatst ons voor een feestende God, die blijde en gelukkige mensen rond zich heen wilt, mensen die houden van Hem en dus van elkaar. Het gaat hier over een God die zijn kinderen de vreugde van de hemel wil schenken, mensen die delen in zijn oneindig geluk. Maar...
'Ze wilden niet komen.'
Er zijn altijd mensen die Gods uitnodiging afslaan. Ze denken dat ze het beter weten. Ze zijn zo met zichzelf en met hun eigen zaakjes bezig dat ze geen tijd en geen zin hebben om te komen. Eigenlijk weten ze niet wat ze missen. Ze kiezen citroenen voor appelen. Ze rekenen op hun eigen stad, maar die stad wordt in brand gestoken.
Hij zag iemand die geen bruiloftskleed droeg.
Er zijn ook mensen die wel komen, maar niet van harte. Dit soort gasten zijn fysiek aanwezig, maar niet in de diepte. Ze voelen zich niet thuis omdat hun hart afwezig is. Hun lichaam is er maar ze hebben zich niet gekleed met de liefde van de Heer. Wie zo aanwezig is, of eigenlijk afwezig, kan niet blijven. Ze vallen op door hun 'niet gekleed zijn' en moeten (voorlopig) maar terug daar waar hun hart is.
De dienaren gingen de straat op en brachten alle mensen die ze tegenkwamen bijeen, zowel goede als slechte. En de bruiloftszaal vulde zich met gasten voor de maaltijd.
En dan zijn er ook mensen die van harte komen en van harte meedoen. Die gasten laten zich meeslepen door Gods diepe vreugde, én dat van al die anderen. Zij zijn eveneens blij omdat God iedereen heeft uitgenodigd en niet alleen maar de zogenaamde braven, de rechtvaardigen, maar juist ook al de anderen. Het zijn die gasten die blij zijn omdat ze voor God mogen staan, een God die zoveel verder gaat dan voor- en afkeur. Een God die alles en iedereen nieuw maakt, zelfs mensen van wie zij het amper kunnen geloven. Een God die de woorden schuldig en onschuldig in de mond neemt, en toch tegen iedereen zegt: 'Kom binnen, wees welkom, wees hier thuis en verheug u met Mij.'
Het zijn gasten die ten diepste blij zijn omdat ze ondanks alles van aangezicht tot aangezicht de God ontmoeten die schepper is van alle leven, die hen aller Vader is, die de lucht is die zij inademen, die hen aanvaardt met licht en donker, die hen vrijspreekt moesten ze zichzelf veroordelen of afwijzen, die op hen zijn hoop stelt terwijl zij dikwijls wanhopen. Een God die alle tranen wist en zo graag het hemels glas wil heffen op zijn gemeenschap van mensen die Hij geheeld heeft en samen heeft gebracht.
Laat ons nu reeds proeven van dit hemels gastmaal, door ons deelgenoot te maken van zijn liefde.
Een mooie donderdag,
kris
BeantwoordenVerwijderenGods heilige Naam is ontheiligd door de zonden van Zijn volk, maar nog meer nu het volk weggevoerd is naar Babylon. Nu spotten de heidenvolken met die God van Israël die in hun ogen het onderspit heeft moeten delven voor de goden van Babylon, als daar zijn Marduk en vele anderen. Maar nu zegt de profeet Ezechiël dat God in zal grijpen. Hij zal Zijn volk terugbrengen naar zijn eigen grond. En Hij zal hen reinigen van al hun onreinheden en afgodendienst. God zal zelf Zijn Naam weer heiligen, groot maken, mee doen tellen in de wereld van de machtigen van deze aarde. Het volk van God krijgt een nieuw hart, een hart van vlees i.p.v. dat stenen hart dat weerspannig is tegen God. Deze teksten van Ezechiël vormen de achtergrond van Jezus’ bede in het Onze Vader: ‘Uw Naam worde geheiligd’. Dat is wat Jezus probeert te doen: Gods Naam weer groot en heilig maken door het volk terug te brengen in de liefdesheerschappij van God. God houdt een bruiloftsfeest voor Zijn Zoon, zegt Jezus. In Jezus worden de mensen de bruidjes van Gods Zoon, ja, Gods schoonkinderen. Maar dat lukt niet. De mensen willen zich niet in laten zaaien in de voren van Gods Koninkrijk. Het bruiloftsmaal is gereed, maar de mensen willen niet komen. Maar God laat niet af. Hij zendt steeds maar nieuwe dienaars uit om de mensen ‘ecclesia’ te doen zijn, uit de wereld weggeroepenen om samen kind aan huis te zijn bij God en Zijn Zoon. De Heer blijft aandringen. De bruiloftszaal, de hemel, moet vollopen met gasten, wie ze ook zijn, slecht of goed. En dat gebeurt, dat gebeurt alle dagen. Toch zijn er nog altijd mensen die bij de Heer aankomen en die niet gekleed zijn met een bruiloftskleed. Dat kleed werd en wordt nog altijd gegeven aan de ingang van de bruiloftszaal, bij het begin van het christelijk leven. Het was een soort overgooier, met diep uitgesneden hals en brede mouwen. Het is ons doopkleed. Het is het kleed van Christus waarmee de Kerk de dopelingen bekleedt als ze christen worden. Zulke parabels van Jezus waren voor de eerste christenen niet zomaar herinneringen aan Jezus’ prediking. Het waren de leefregels van de christenen. In de parabel van vandaag was iemand binnengekomen zonder dat Jezuskleed. De vraag is: dragen wij nog ons doopkleed? Zijn wij nog bekleed met Christus? Of hebben wij Hem afgestoten en zijn we ‘werelds’ gaan leven? Als dit het geval is, is dat jammer, want dan dragen wij niet meer bij aan de heiliging van de grote Naam van onze God.